U kijkt thans naar: Medela - nl_BE
U kunt een alternatieve Medela-website in een van deze landen selecteren:

Artikelen over borstvoeding Producten & Oplossingen Professionele educatie Services Onze inzet voor borstvoeding

Borstvoeding

Oproep aan de Geboortezorg

Tijd om te lezen: 5 min.

Klinische trajecten voor proactieve ondersteuning bij lactatie

Het percentage borstvoeding blijft laag: minder dan 50% van de zuigelingen krijgt de eerste 6 maanden uitsluitend moedermelk.1 Hoewel er meerdere factoren meespelen, werd tijdens een recent internationaal rondetafelgesprek met verloskundigen, geleid door een lactatiekundige met een PhD, benadrukt dat vroege identificatie en behandeling van specifieke risicofactoren bij moeder en kind cruciaal zijn om exclusieve borstvoeding op korte termijn en langdurige borstvoeding te bevorderen. De belangrijkste risicofactoren die de fysiologische lactatie kunnen belemmeren2 werden in kaart gebracht, waarna klinische trajecten zijn ontwikkeld om zorgverleners te helpen bij het verlenen van effectieve lactatieondersteuning aan gezinnen.3

Content

1. Een tekort in de begeleiding

2. Een kwestie van timing

3. Beoordeling op de juiste manier

4. De juiste aanpak

Een tekort in de begeleiding

Het realiseren van persoonlijke borstvoedingsdoelen voor moeders en baby’s vormt een essentieel onderdeel van de postnatale zorg. Passende protocollen ter ondersteuning van zorgverleners blijken echter niet vanzelfsprekend beschikbaar. Op dit moment zijn er klinische richtlijnen beschikbaar ter ondersteuning van gezonde, lacterende moeders bij het opbouwen van een optimale moedermelkproductie.4-6 De Wereldgezondheidsorganisatie heeft bovendien richtlijnen opgesteld voor de zorg van kleine, zieke en premature pasgeborenen.7 Het Spatz 10-stappenmodel8 , ontworpen ter bevordering en veiligstellen van moedermelk voor kwetsbare pasgeborenen, is wereldwijd geïmplementeerd en wordt ondersteund door sterke klinische uitkomsten.

Moeders met bekende risicofactoren voor borstvoeding die een ogenschijnlijk gezonde baby krijgen, lopen nog steeds een hoog risico op onvoldoende melkproductie, omdat zij binnen de huidige ziekenhuisprotocollen vaak over het hoofd worden gezien. Uit een recent transversaal onderzoek9 bleek dat laat-prematuur geboren baby’s 12 weken na de geboorte aanzienlijk minder vaak borstvoeding van hun moeder kregen dan baby’s met een andere zwangerschapsduur.

Tot op heden zijn er geen klinische richtlijnen gepubliceerd die specifiek ingaan op de zorg voor moeders met erkende risicofactoren die het fysiologische lactatieproces beïnvloeden, of voor moeders die in het ziekenhuis problemen ervaren bij het opstarten van de lactatie. Hierdoor lopen deze moeders het risico onvoldoende ondersteuning te krijgen om in de cruciale fase van secretoire activatie een adequate melkproductie op te bouwen.

Om deze moeders tijdig te herkennen en te begeleiden, zijn gepersonaliseerde borstvoedingsplannen noodzakelijk. Een reactieve benadering, waarbij interventie pas plaatsvindt na het optreden van problemen, blijkt ineffectief. Een vertraagde secretoire activatie heeft immers consequenties voor het gehele borstvoedingsproces. Een vertraagde secretoire activatie (>72 uur postpartum) gaat samen met excessief neonataal gewichtsverlies, suboptimaal borstvoedingsgedrag op dag 7, een toename in het gebruik van kunstvoeding en een kortere borstvoedingsduur.10-14

'Afwachten’ is geen optie! Vrouwen met een vertraagde secretoire activatie hebben 60% meer kans om na 4 weken met borstvoeding te stoppen.15

Een kwestie van timing

De basis voor een duurzame melkproductie wordt gelegd in de eerste twee weken, met de eerste 72 uur als kritieke fase voor een succesvolle start van de lactatie. De verklaring voor dit kritieke venster is de overgang in de ontwikkeling van de melkklieren, gestuurd door hormonale (endocriene) regulatie, die in de eerste dagen postpartum ingrijpend verandert. Tijdens de zwangerschap start de melkproductie rond de 20e week, maar hoge progesteronspiegels remmen de volledige productie tot na de bevalling. Pas na de geboorte activeren hormonale veranderingen de secretoire activatie.16,17

Na de bevalling dalen de progesteronwaarden snel door de geboorte van de placenta. Zodra het progesterongehalte daalt, komt er prolactine vrij om de secretoire activatie te bevorderen. Dit proces ondersteunt de sluiting van de lactocytaire tight junctions, waardoor de alveoli worden afgesloten en melk niet naar het omliggende weefsel kan lekken. Elke zuigbeweging van de baby, evenals regelmatige stimulatie van tepel en tepelhof door borstvoeding of kolven, geven de hersenen van de moeder het signaal om prolactine aan te maken.17

Ook oxytocine speelt hier een rol. Na het opwekken van weeën tijdens de bevalling blijft het hormoon in de eerste dagen postpartum verhoogd om de borstvoedingsinteractie voor te bereiden. Oxytocinepulsen treden op tijdens het zuigen en zijn noodzakelijk voor het vrijkomen van beschikbare melk gedurende de lactatie (melktoeschietreflex).

Daarom zijn in deze periode regelmatige stimulatie en effectieve melkverwijdering essentieel om de melkproductie van de moeder te activeren. Of ze nu hormonaal, glandulair of het gevolg van inefficiënte melkverwijdering door suboptimaal zuiggedrag van de baby zijn, risicofactoren kunnen dit proces verstoren en vereisen daarom proactieve identificatie en interventie. Het ondersteunen en voorbereiden van aanstaande moeders tijdens de zwangerschap – door risicofactoren voor lactatie tijdig te identificeren en borstvoedingsplannen op te stellen – is daarom cruciaal voor een tijdige secretoire activatie en daarmee voor succesvolle borstvoeding op de lange termijn.

 

Ondersteuning bij borstvoeding begint tijdens de zwangerschap

Prof. Viktoria Vivilaki, voorzitter van de European Midwives Association, pleit nadrukkelijk voor rondetafelgesprekken die opnieuw het belang van proactieve borstvoedingsondersteuning benadrukken. Haar verwachtingen voor de toekomst zijn duidelijk.

Waarom is proactieve ondersteuning bij lactatie zo belangrijk?

Proactief lactatiebeheer speelt een essentiële rol bij het succesvol laten verlopen van de borstvoeding. Een vroege initiatie met de juiste ondersteuning in geboortecentra en kraamklinieken geeft moeders vertrouwen en bevordert een gezonde melkproductie op de lange termijn. Met de dalende borstvoedingscijfers in delen van Europa is een wetenschappelijk onderbouwd kader onmisbaar voor het verbeteren van perinatale zorgpraktijken.

Wanneer moet de ondersteuning beginnen?

Een sterke start met borstvoeding begint voor de geboorte en gaat direct daarna verder. Het behoort een vast onderdeel van de perinatale zorg te zijn, geen keuzeoptie. Het is essentieel om realistische verwachtingen te creëren en mogelijke zorgen tijdig weg te nemen. Onze aanbevelingen benadrukken het belang van gestructureerde, proactieve begeleiding om vroege borstvoedingsproblemen te voorkomen, met speciale aandacht voor moeders met risico op vertraagde lactogenese. Deze aanpak beperkt onnodige bijvoeding en vergroot de kans op succesvolle borstvoeding.

Hoe moeten verloskundigen de aanbevelingen in de dagelijkse praktijk toepassen?

Verloskundigen spelen een belangrijke rol bij de ondersteuning van borstvoeding. De implementatie omvat routinematige lactatie-educatie voor gestandaardiseerde, wetenschappelijk onderbouwde praktijken, aangevuld met praktische ondersteuning in de vroege postpartumperiode om een correcte aanleg en positionering te verzekeren. Daarnaast is het noodzakelijk een systematische en nauwgezette follow-up te organiseren door eerstelijns verloskundigen na ontslag uit het ziekenhuis. Interprofessionele samenwerking is hierbij essentieel. Door samen te werken kunnen we moeders met risicofactoren vroegtijdig herkennen en hen de steun geven die ze direct en blijvend nodig hebben.

Wacht niet af, maar wijs de weg!
Ongeacht de geïdentificeerde risicofactor is de overgang van een reactieve naar een proactieve aanpak van lactatieondersteuning altijd voordelig.

Beoordeling op de juiste manier

In de evaluatie van risicofactoren differentiëren experts tussen pre-existente maternale factoren en intrapartum of neonataal gerelateerde factoren. Een vertraagde start van de lactatie bij moeders kan gerelateerd zijn aan frequent voorkomende, vaak niet te beïnvloeden risicofactoren, waaronder diabetes18-20, verhoogde BMI21-24, polycysteus ovariumsyndroom (PCOS)25,26, langdurige bevalling27-28, keizersnede29,30, of postpartum hemorragie.31,32 Deze factoren kunnen leiden tot vertraagde secretoire activatie, hetgeen de kans vermindert om binnen 14 dagen postpartum het drempelvolume van 500 ml/dag te realiseren.33,34 Of de risicofactoren nu voortkomen uit een langdurige bevalling of een onverwachte keizersnede, het risico blijft even groot. Baby’s met een laag geboortegewicht35-37 of craniofaciale afwijkingen, waaronder een gespleten palatum38, ondervinden vaak beperkingen in effectieve stimulatie en voeding, hetgeen de borstvoeding significant bemoeilijkt.

Ook vrouwen met glandulaire hypoplasie verdienen bijzondere aandacht.39-41 Kortom: hoe meer risicofactoren aanwezig zijn, hoe groter de uitdaging, – hetgeen de noodzaak van vroege identificatie en evaluatie tijdens de prenatale zorg onderstreept. Met deze beoordelingen kan een persoonlijk borstvoedingsplan worden gemaakt dat gezinnen vertrouwen geeft en zorgverleners richting biedt. Een goed doordacht plan maakt het verschil. Als voedingsvoorkeuren goed zijn vastgelegd en gedeeld, kan het verloskundig team zorgen voor echte continuïteit van zorg. Na de geboorte vormen vroeg huid-ophuidcontact, direct aanleggen en handmatig afkolven van colostrum essentiële eerste stappen. Wanneer borstvoeding wordt uitgesteld of niet effectief verloopt, moet er meteen worden gestart met kolven met een borstkolf van ziekenhuiskwaliteit om de borst te stimuleren en de melkproductie te behouden.2,3

Maternale risicofactoren

➜ Ziekten/aandoeningen

  • Diabetes18–20
  • Obesitas21–24
  • Polycysteus ovariumsyndroom25–26
  • Schildklieraandoeningen42

➜ Medicatie/behandeling

  • Post-chemotherapie43
  • Post-radiotherapie44
  • Geneesmiddelen die lactatie onderdrukken45–47

 

➜ Borstklachten

  • Glandulaire hypoplasie39–41
  • Borstchirurgie448–49
  • Tepelpiercing50
  • Tepelafwijkingen45,51

➜ Andere factoren

  • Begeleide conceptie52
  • Ingeleide bevalling53–54
  • Eerste zwangerschap42,53,55
Risicofactoren rond de geboorte en bij de baby

➜ Geboorte

  • Langdurige/stressvolle bevalling27–28
  • Keizersnede29–30
  • Bloeding na de geboorte31–32

➜ Baby

  • Zwangerschapsduur56–57
  • Laag geboortegewicht36–37
  • Gezichtsafwijkingen, bijvoorbeeld een gespleten lip of gehemelte38

 

➜ Na de geboort

  • Scheiding van moeder en kind58–59
  • Uitgesteld of onderbroken huid-op-huidcontact60–61
  • Uitgestelde eerste borstvoeding662–63

➜ ichtlijnen voor voeden en kolven

  • Onregelmatige borstvoeding <8 keer per 24 uur64
  • Onregelmatig kolven <5 keer per 24 uur65
  • Aanvullen met iets anders dan moedermelk66

De juiste aanpak

Blijvende, praktische steun maakt het verschil; de juiste aanpak sluit altijd aan op de specifieke risicofactoren die bij moeder en kind zijn vastgesteld. De internationale rondetafel definieerde twee klinische zorgtrajecten (zie p. 12) ter sturing van de lactatiezorg, waaronder een traject gericht op vrouwen met onvoldoende klierweefsel,2 bij wie een volledige melkproductie doorgaans niet haalbaar is. Borstchirurgie – zowel vergroting als verkleining – behoort wereldwijd tot de meest uitgevoerde cosmetische ingrepen. Door een beter begrip van de borstfunctie tijdens borstvoeding en door vooruitgang in chirurgische technieken kunnen veel vrouwen na een borstoperatie alsnog succesvol borstvoeding geven. Borstoperaties kunnen echter de melkproductie beïnvloeden en hoe meer klierweefsel er tijdens de ingreep wordt verwijderd, hoe groter48,49 het risico op onvoldoende melkproductie. De behandeling van borstkanker omvat vaak chirurgie – een volledige of gedeeltelijke borstamputatie – in combinatie met chemotherapie en radiotherapie.43,44

Deze therapieën kunnen leiden tot resectie, beschadiging of functionele beperking van het borstweefsel, waardoor het vermogen om melk te produceren wordt aangetast. Hoewel lactatie na radiotherapie of chemotherapie in sommige gevallen haalbaar blijft, is de melkproductie doorgaans gereduceerd als gevolg van aantasting van het lactogeen weefsel.

Casussen uit de klinische praktijk tonen aan dat, middels een gestructureerde en proactieve benadering, zelfs moeders met een hoog risicoprofiel adequaat kunnen worden voorbereid op een succesvolle borstvoeding. Een recent systematisch onderzoek toonde aan dat 40 van de 42 vrouwen (95,2%) met onvoldoende klierweefsel minder dan één maand moedermelk konden geven.39 Toch liet één casusrapport zien dat een moeder, met behulp van intensieve maatregelen (zoals een kolf van ziekenhuiskwaliteit en domperidon), gedurende de eerste zes maanden dagelijks circa 400 ml melk kon produceren voor haar baby.41

Het opleiden van zorgverleners is een topprioriteit

Salomé Álvarez Rodríguez, voormalig voorzitter van de Spaanse Federatie van Verloskundigenverenigingen en medeauteur van het wetenschappelijk comité, licht toe hoe zij de aanbevelingen in Spanje wil implementeren. Een

Een van onze voornaamste initiatieven is het organiseren van workshops en seminars voor verloskundigen en andere zorgprofessionals. Tijdens deze evenementen staan praktische tips, bewezen strategieën en oplossingen voor veelvoorkomende uitdagingen in de borstvoedingsondersteuning centraal. Daarnaast bieden ze waardevolle kansen om ervaringen te delen, casussen te bespreken en samen een sterke, goed geïnformeerde gemeenschap van professionals te bouwen.

Het opleiden van zorgverleners is een topprioriteit. Met onze opleidingsprogramma’s geven we verloskundigen, verpleegkundigen en artsen de kennis en tools om borstvoeding te bevorderen, moeders optimaal te ondersteunen en vertrouwen te bieden in uitdagende situaties. Ons doel is dat alle medewerkers goed voorbereid zijn en handelen in lijn met de nieuwste inzichten. Wat ik het liefste wil zien, is een duidelijke stijging in het aantal vrouwen dat borstvoeding geeft. Door de nieuwe aanbevelingen toe te passen, helpen we moeders obstakels te overwinnen, zoals onvoldoende informatie, steun en praktische uitdagingen. Een gestructureerde, proactieve aanpak die al tijdens de zwangerschap start, kan echt een verschil maken.

Belangenbehartiging vormt eveneens een centraal onderdeel van ons plan. We zetten ons in voor beleid dat moeders ondersteunt: met voldoende zwangerschapsverlof, werkplekken waar borstvoeding welkom is en een vaste plek voor borstvoeding in de volksgezondheid. Met deze maatregelen bouwen we aan een omgeving waar moeders zich echt gesteund en sterker voelen. Met deze initiatieven bouwen we in Spanje aan een stevig, blijvend vangnet dat moeders bij borstvoeding ondersteunt. Mijn visie is dat elke moeder, waar ze ook woont en welke achtergrond ze ook heeft, de steun krijgt om met vertrouwen en voldoening borstvoeding te geven.

Klinische trajecten voor proactieve ondersteuning bij lactatie

Voor moeders met risicofactoren voor vertraagde secretoire activatie of verminderde melkproductie, en voor pasgeborenen met risicofactoren voor voedingsproblemen

Kijkt de baby goed of voldoende voeding?*

i. de eerste 3 uur

JA

  • Zorg voor huid-op-huidcontact tussen moeder en baby.
  • Help bij het positioneren en aanleggen.
  • Help de moeder colostrum met de hand af te kolven, zodat de baby dit meteen kan krijgen.
  • Kijk of de baby goed drinkt en voldoende voeding binnenkrijgt.*

NEE

  • Zorg voor huid-op-huidcontact tussen moeder en baby.
  • Stimuleer responsieve borstvoeding.
  • Kijk bij elke borstvoedingssessie of de baby effectief drinkt.*

ii. 3 uur na de geboorte

JA

  • Zorg voor doorlopend huid-op-huidcontact tussen moeder en baby.
  • Blijf helpen bij het positioneren en aanleggen.
  • Lukt het voeden niet ondanks hulp, laat de moeder dan meteen afkolven met een dubbele kolf van ziekenhuiskwaliteit (met initiatie-technologie, totdat de melk goed ‘binnenkomt’).
  • Geef eventueel beschikbare colostrum aan de baby.
  • Kijk of bijvoeding nodig is en geef daarbij voorkeur aan veilige, gepasteuriseerde donormoedermelk.
  • Kijk bij elke borstvoedingssessie of de baby goed drinkt en effectief gevoed wordt.*

NEE

  • Zorg voor doorlopend huid-op-huidcontact tussen moeder en baby.
  • Blijf helpen bij het positioneren en aanleggen.
  • Lukt het voeden niet ondanks hulp, laat de moeder dan meteen afkolven met een dubbele kolf van ziekenhuiskwaliteit (met initiatie-technologie, totdat de melk goed ‘binnenkomt’).
  • Geef eventueel beschikbare colostrum aan de baby.
  • Kijk of bijvoeding nodig is en geef daarbij voorkeur aan veilige, gepasteuriseerde donormoedermelk.
  • Kijk bij elke borstvoedingssessie of de baby goed drinkt en effectief gevoed wordt.*
Voor moeders die vermoedelijk een beperkte melkproductie hebben

Krijgt de baby voldoende voeding?*

i. de eerste 3 uur

JA

  • Blijf zorgen voor doorlopend huid-op-huidcontact tussen moeder en baby.
  • Blijf helpen bij het positioneren en aanleggen.
  • Observeer en noteer, waar mogelijk, de effectiviteit van elke borstvoedingssessie.*
  • Blijf de moeder helpen colostrum met de hand af te kolven, zodat de baby dit meteen kan krijgen.

NEE

  • Blijf zorgen voor doorlopend huid-op-huidcontact tussen moeder en baby.
  • Blijf helpen bij het positioneren en aanleggen.
  • Observeer en noteer, waar mogelijk, de effectiviteit van elke borstvoedingssessie.*
  • Blijf de moeder helpen colostrum met de hand af te kolven, zodat de baby dit meteen kan krijgen.
  • Kolf na elke voedingspoging met een dubbele elektrische borstkolf (met initiatietechnologie, totdat de melk ‘binnenkomt’).
  • Overweeg de noodzaak van bijvoeding.

ii. 3 uur na de geboorte

JA

  • Blijf zorgen voor doorlopend huid-op-huidcontact tussen moeder en baby.
  • Blijf helpen bij het positioneren en aanleggen.
  • Observeer en noteer, waar mogelijk, de effectiviteit van elke borstvoedingssessie.*
  • Blijf de moeder helpen colostrum met de hand af te kolven, zodat de baby dit meteen kan krijgen.

NEE

  • Blijf zorgen voor doorlopend huid-op-huidcontact tussen moeder en baby.
  • Blijf helpen bij het positioneren en aanleggen.
  • Observeer en noteer, waar mogelijk, de effectiviteit van elke borstvoedingssessie.*
  • Blijf de moeder helpen colostrum met de hand af te kolven, zodat de baby dit meteen kan krijgen.
  • Kolf na elke voedingspoging met een dubbele elektrische borstkolf (met initiatietechnologie, totdat de melk ‘binnenkomt’).
  • Overweeg de noodzaak van bijvoeding.

*De evaluatie van effectieve voeding omvat parameters zoals voedingsfrequentie en -duur, fecale en urine-output, het gewicht en gedrag van de baby, en de toestand van tepels en borstweefsel van de moeder voor en na het voeden. Ouders verdienen duidelijke uitleg over de fysiologie van de melkproductie, het belang van tijdige secretoire activatie voor het opbouwen van een duurzame melkproductie en hoe risicofactoren bij moeder of baby dit proces kunnen beïnvloeden.

Voorbeelden van trajecten, geadapteerd uit: Spatz DL et al J Midwifery Womens Health. 2025 Mar-Apr;70(2):343-349 3 and Slater CN,et al. Am J Matern Child Nurs. 2025 Jul-Aug 01;50(4):192-203.

 

Dit artikel werd oorspronkelijk gepubliceerd in editie 02 2024 van Beginnings Magazine. Je kunt hieronder andere artikelen uit deze editie bekijken. De volledige reeks van Beginnings Magazine is eveneens beschikbaar

Gerelateerde links

Lees de volledige aanbevelingen van de internationale rondetafelconferentie in de volgende twee documenten

Lees meer over de toepassing van proactieve lactatieondersteuning in onze gratis e-learning

Voor de meest recente onderzoeksinzichten over borstvoeding verwijzen we naar de speciale uitgave van Breastfeeding Medicine (juli 2025), die nu vrij toegankelijk beschikbaar is.

Referenties

1. WHO, UNICEF: Global Breastfeeding Scorecard 2023. Available from: https://www.who.int/publications/i/item/WHO-HEP-NFS-23.17 
2. Spatz DL et al. Nurs Womens Health. 2024 Aug;28(4):256-263. 
3. Spatz DL et al J Midwifery Womens Health. 2025 Mar-Apr;70(2):343-349 3 
4. Moore ER et al. Cochrane Database Syst Rev. 2016;11:CD003519. 
5. Holmes AV et al. Breastfeed Med. 2013;8(6):469-473. 
6. UNICEF, WHO. Implementation Guidance: Protecting, Promoting and Supporting Breastfeeding in Facilities Providing Maternity and Newborn Services – the Revised Baby-Friendly Hospital Initiative. Licence: CC by-NC-SA 3.0 IGO. World Health Organization; 2018. 
7. UNICEF, WHO. Protecting, Promoting and Supporting Breastfeeding. The Baby- Friendly 
Hospital Initiative for Small, Sick and Preterm Newborns. Licence: CC by-NC-SA 3.0 IGO. WHO & UNICEF; 2020. 
8. Spatz DL et al. J Perinat Neonatal Nurs. 2004;18(4):385-396 
9. Parker L, JAMA Netw Open. 2025 Mar 3;8(3):e250024. 
10. Huang L et al. J Nutr. 2020;150(4):894–900. 
11. Chapman DJ et al. J Hum Lactation. 1999;15(2):107–11. 
12. Hruschka DJ et al. J Nutr. 2003;133(8):2592–9. 
13. Michel MP et al. Archives de Pédiatrie. 2007;14(5):454–60. 
14. Dewey KG et al. Pediatrics. 2003;112(3 Pt 1):607–19 
15. Brownell E et al. J Pediatr. 2012 Oct;161(4):608-14. 
16. Hartmann BT et al. Early Hum Dev. 2007; 83(10):667–673. 
17. Pang WW, Hartmann PE. J Mammary Gland Biol Neoplasia. 2007; 12(4):211–221. 
18. Wu Jing-Ling et al. Breastfeed Med.2021; 16(5):385–392. 
19. Suwaydi MA et al. BMC. Pregnancy. Childbirth. 2022; 22(1):350. 
20. Longmore DK et al. Diabetologia.2020; 63(12):2571–2581. 
21. Preusting I et al. J Hum Lact. 2017;33(4):684–691. 
22. Bui LM et al. Breastfeed Med. 2025. 
23. Nommsen-Rivers LA et al. Am J Clin Nutr. 2010; 92(3):574–584. 
24. Poston L et al. Lancet Diabetes Endocrinol. 2016; 4(12):1025–1036. 
25. Vanky E et al. Acta Obstet Gynecol Scand. 2008; 87(5):531–535. 
26. Joham AE et al. Acta Obstet Gynecol Scand. 2016; 95(4):458–466. 
27. Grajeda R, Pérez-Escamilla R. J Nutr. 2002; 132(10):3055–3060. 
28. Dewey KG. J Nutr. 2001; 131(11):3012S- 5S. 
29. Hobbs AJ et al. BMC. Pregnancy.Childbirth. 2016; 16:90. 
30. Brown A, Jordan S. J Adv Nurs. 2013;69(4):828–839. 
31. Thompson JF et al. Int Breastfeed J.2010; 5:5. 
32. Farah E et al. J Midwifery Womens Health. 2021; 66(5):631–640. 
33. Meier PP et al. J Perinatol. 2016; 36(7):493–499. 
34. Hoban R et al. Breastfeed Med. 2018; 13(2):135–141. 
35. Chapman DJ, Pérez-Escamilla R. J Am Diet Assoc. 1999; 99(4):450-454; quiz 455-456. 
36. Parker MG et al. Pediatrics. 2021; 148(5). 
37. Parker LA et al. J Hum Lact. 2021;37(3):581–592. 
38. Madhoun LL et al. Cleft Palate Craniofac J. 2020; 57(4):477–486. 39 Kam RL et al. Breastfeed Med. 2021; 16(8):594–602. 40 Spatz DL, Miller J. J Perinat Educ.2021; 30(1):13–18. 
41. Duran MS, Spatz DL. J Hum Lact. 2011; 27(4):394–397. 
42. Amino N, Arata N. Best Pract Res Clin Endocrinol Metab. 2020; 34(4):101438. 
43. Stopenski S et al. Breastfeed Med.2017; 12(2):91–97. 
44. Leal SC et al. Expert Rev Anticancer Ther. 2013; 13(2):159–164. 
45. Anderson PO. Breastfeed Med. 2017;12(3):128–130. 
46. Hale TW. 19th edition. New York,NY: Springer publishing company; copyright 2021. 715 p. 
47. Aljazaf K et al. Br J Clin Pharmacol. 2003; 56(1):18–24. 
48. Kraut RY et al. PLoS One. 2017;12(10):e0186591. 
49. Schiff M et al. Int Breastfeed J. 2014;9:17. 
50. Garbin CP et al. JAMA. 2009; 301(24):2550–2551. 
51. Shilpa Umesh Bagal. et al.International Journal of Health Sciences & Research. 2017; 7(4):280–288. 
52. Barrera CM et al. Am J Obstet Gynecol. 2019; 220(3):261.e1-261.e7. 
53. Reed R. London: Pinter & Martin; 2018. (Why it matters; vol 14). 
54. Dahlen HG et al. BMJ Open. 2021; 11(6):e047040. 
55. Hurst NM. J Midwifery WomensHealth. 2007; 52(6):588–594. 
56. Boies EG, Vaucher YE. Breastfeed Med. 2016; 11(10):494–500. 
57. Dong D et al. Int Breastfeed J. 2022;17(1):6. 
58. Pérez-Escamilla R et al. Am J Public Health. 1994; 84(1):89–97. 
59. Eden C. J Hum Lact. 2024; 40(4):535–538. 
60. Widström AM et al. Acta Paediatr.2019; 108(7):1192–1204. 
61. UNICEF, WHO. Geneva: World Health Organization; 2018. 56 p. 
62. Salariya EM et al. Lancet. 1978; 2(8100):1141–1143. 
63. NEOVITA Study Group. Lancet Glob Health. 2016; 4(4):e266-275. 
64. Huang S-K, Chih M-H. Breastfeed Med. 2020; 15(10):639–645. 
65. Hoban R et al. J Perinatol. 2024;44(11):1597–1606. 
66. Feldman-Winter L et al. Pediatrics.2020; 145(4):e20183696.